dinsdag 5 februari 2019

Epos over de mens LI


Het gutst pijpenstelen, stak ik mijn sigaar nog aan
het Cubaans postje van minister op de voet,
die met zijn horreltenen; niet dat dat er wat toe doet.
Maar het uiterlijk telt wel mee, heeft dat altijd gedaan,
want kijken in afgrijzen, daar heeft niemand wat aan,
zelfs degene die dit afgrijzen wekt mijdt zichzelf niet,
hij zou niet durven, zoekend in de spiegel naar zijn lurven
waarvan niemand weet waar ze zijn, of waar ze zijn gebleven.
Ze moeten er toch ooit zijn geweest, of toch tenminste een vermoeden
om ze te kunnen behoeden tegen het pakken, dan wel gepakt te worden,
voel ik mij gepakt op mijn sigaar, op kringelrook in de buitenlucht 
waar menigeen zijn neus ophaalt en vervolgens in zijn diesel stapt,
gevrijwaard van sigarenrook!

Bij het kruispunt rechtsaf reed de menigte in draf
achter de charlatan aan die met zijn beloften meer kwaad had gedaan
dan goed, hoewel hij beter achterom was gegaan,
daar waar de bollebozen stonden, boos op zichzelf en op de rest
was het een test, werd gezegd, tegen het postje pikken
en dat moest ik slikken? Nog niet misschien…
was het de handlanger die aan de haal was gegaan,
het idee verkocht voor het kapitaal dat moeizaam was gespaard,
stukje bij beetje bijeen was gegaard door alle tien
familieleden, neven, nichten, broers en zussen
voor hun veiligheid om tussen het gespuis te overleven
dat hen beroofde, maar ze hadden geen keus,
het hele spel bleek een wassen neus van bedrog en achterklap,
het had met hun veiligheid niets van doen,
ging het alweer niet om de mens 
maar als gewoonlijk louter om de poen!

Geen opmerkingen:

Een reactie posten