donderdag 31 mei 2012

a poem a day XL


‘Vrees niet, kleine jongen,
omdat het meisje
aan je piemel trekt.
Het wordt niet langer,
ze neemt het ook niet mee.’
Grote ogen loeren naar het ene oogje,
kust het in gedachten
tot hij zichzelf sidderend prijsgeeft.


‘Don’t fear, little boy
because the girl
pulls your Willie.
It won’t become longer,
she neither doesn’t take it.’
Big eyes pry that lonesome little one,
kisses it in mind
until he shuddering drops himself.

WANDERBACH page 25


Tork looks at him, speechless before he reacts.
- ‘You really do believe this?’ and is surprised when Perlwachter denies.
- ‘I don’t believe, I know! If you accept my idea about Gods then it will be possible to accept me as a keeper as well. I don’t ask to believe but to accept because I will show you. Believe is based on nothing, pure assumption. I need you to understand because without you won’t be able to assist like we expect.’
Tork is more and more convinced to deal with a harmless fool. First he didn’t know what to think when the man appeared so suddenly. In the mean time he is certain that Perlwachter doesn’t form a threat and even the dogs accept and lay down at his feet half asleep. An eccentric philosopher maybe, who has the aims to live here in the middle of this waste land surviving on whatever, because apart from the fruit and the fish he hasn’t seen anything to eat up till now. Besides, who maintains this vast valley?
Not Perlwachter alone; he has to have help, but where? However lively this Methuselah, it is infeasible, and how does he get through the winters when there is no fruit hanging from the trees with the river most likely frozen? Shall he be supplied?
Tork has more questions then this weirdo can or will answer without doubt. He murmurs about Gods as if they really exist and truly his ideas are the least amazing. Tork knows from experience how impressing nature can be if it is all you can rely on. 

Tork neemt hem sprakeloos op voordat hij reageert.
- ‘U meent het, nietwaar?
Tot zijn verbazing ontkent Perlwachter.
- ‘Ik geloof niet, ik weet! Als je mijn denkbeeld over de Goden aanvaardt ben je ook in staat mijn wachterschap te accepteren. Ik vraag je niet te geloven. Ik vraag je het idee te accepteren omdat ik je wil laten zien. Geloven is op niets gebaseerd, louter aanname. Ik wil dat je eerst begrijpt omdat je zonder het denkbeeld niet in staat bent de hulp te geven die wordt verlangd.’
Tork raakt steeds meer overtuigd een ongevaarlijke gek tegen het lange lijf te zijn gelopen. Eerst wist hij niet wat ervan te denken toen de man zo plots voor hem verrees. Dat hij geen bedreiging vormt, daarvan is hij inmiddels zeker en zelfs de honden hebben zich bij het onvermijdelijke neergelegd half slapend aan zijn voeten. Daarna dacht hij met een zonderling van doen te hebben: een excentrieke filosoof die blijkbaar over de middelen beschikt zich midden in deze woestenij te verschansen en zich in leven te houden met god weet wat, want behalve het rijpe fruit en de vissen heeft hij niets eetbaars gezien. Bovendien, wie onderhoudt dit uitgestrekte dal?
Dat Perlwachter dat niet alleen kan lijkt duidelijk. Hij moet hulp hebben, maar waar? Hoe vief de eeuwling ook, het is onbegonnen werk, en hoe komt hij de winters door wanneer er geen fruit aan de bomen hangt en de rivier waarschijnlijk hard bevroren? Zou hij worden bevoorraad?
Tork heeft meer vragen dan de zonderling ongetwijfeld kan of wil beantwoorden. Hij prevelt over Goden alsof ze werkelijk bestaan en eigenlijk zijn die denkbeelden nog het minst verwonderlijk. Tork weet uit ervaring hoe imponerend natuur is als dat alles is waarop je kunt terugvallen.

woensdag 30 mei 2012

a poem a day XXXIX


Bijna teveel
en toch teweinig
brak het water in tweeën.
Zij schaamde zich
in haar heftige weeën
van verlangen
die tussen haar dijen braken,
haar lippen spleten
tot winterkloofjes.
Pijn die niet bedaard,
die niet overgaat
maar blijft drammen in haar buik
waar het gonsgeurt van krampen.


Almost too much
and though too little
the water split in two.
She was ashamed
in her fanatic labor
of desire
breaking between her thighs,
her lips burst
to winter gaps.
Pain not calming down,
not peal
but forces her belly
with smell-buzzing cramps.

WANDERBACH page 24


- Gods last longer. Not because they are less conservative but because their function is different. Their reason for existence is not progressive but regulating with as goal to bind humanity in stead of falling apart in small competitive groups. Without Gods you would devour each other because personal evolution, which is regressive, would be most important. That Gods only partly succeed proves that they are not almighty …..’
- ‘What has this all to do with me? Why did you let me come, as you claim, and how did you do this?’ Tork interrupts.
- ‘Be patient, young man. I will answer your questions but only after you understand them.’ Perlwachter waves warningly a skimpy finger. ‘When you accept the idea of Gods, however abstract, I can proceed.’ He waits for Torks’ endorsing nod. ‘Well. It is bare logic that there has to be a connecting link between men and his God, you agree?’
- ‘Priests’; Tork sighs, but the old one denies.
- ‘Priests are a welcome invention and necessary to maintain religion but in spite of themselves priests are also charlatans which don’t have a clue of the real existence of their Gods; of course because they never saw one face to face and they neither have a connection with what they call the Higher. The link is formed through seven keepers, spread over the earth, and I am one of them’. The old man looks aside, waits for a reaction.
Tork is widely surprised, but then he laughs.
- ‘You try to convert me!’ he hiccups.
Perlwachter watches him punitive.
- ‘That’s not our task’; he declares arrogant. ‘Humans make their own choice. Converting we gladly leave to the charlatans. We have more respect for the individual who is convinced of the existence of a Nature God, and as far as my concern you believe in a higher wisdom of the sun, what is still to prefer above those hypocrites who fill all churches devotional because their status or the general shit-chat of their community requires.’ 

- Goden gaan langer mee. Niet omdat ze minder conservatief zijn maar omdat hun functie anders is. Hun reden van bestaan is niet vooruitstrevend maar regulerend, met als doel de mensheid niet in elkaar beconcurrerende groepjes uiteen te laten vallen. Zonder Goden zouden jullie elkaar verslinden omdat de persoonlijke evolutie, die immers behoudend is, de boventoon zou voeren. Dat de Goden daar maar ten dele in slagen bewijst dat ze niet almachtig zijn…..’
- ‘Wat heb ík met dit alles te maken? Waarom heeft u mij laten komen, zoals u beweert? En hoe heeft u dat gedaan?’; onderbreekt Tork.
- ‘Niet zo ongeduldig, jongeman. Ik zal je vragen beantwoorden maar pas nadat je de antwoorden begrijpt.’ Perlwachter zwaait vermanend met een stakerige vinger. ‘Als je het denkbeeld van Goden accepteert, hoe abstract ook, kan ik verder.’ Hij wacht op Torks instemmend knikje. ‘Wel dan. Het is logisch dat er een verbindende schakel bestaat tussen de mens en zijn God, nietwaar?’
- ‘Priesters’; zucht Tork, maar de oude ontkent.
- ‘Priesters zijn een handige vinding en noodzakelijk om het geloof in stand te houden, maar priesters zijn ondanks zichzelf ook charlatans die geen benul hebben van de werkelijke existentie van hun Goden. Dat kan ook niet want ze hebben er nog nooit een van dichtbij gezien en staan al evenmin in contact met wat zij het Hogere noemen. De verbinding wordt gevormd door zeven wachters, verspreid over de aarde en één ervan ben ik.’ De grijsaard kijkt afwachtend opzij.
Tork spert eerst verbaasd de ogen, begint dan hard te lachen.
- ‘U wilt mij bekeren!’; hikt hij.
Perlwachter neemt hem bestraffend op.
- ‘Dat is onze taak niet’; verklaart hij fijntjes. ‘Mensen kiezen zelf. Bekeren laten wij graag aan charlatans. Wij hebben meer respect voor het individu dat overtuigd is van het bestaan van een natuurgod, en voor mijn part geloof jij in de hogere wijsheid van de zon, wat nog altijd beter is dan de hypocrieten die devoot de kerken vullen omdat hun status of het algemeen geneuzel van de club waarbij ze horen het verplicht.’ 

dinsdag 29 mei 2012

a poem a day XXXVIII


De overkant is zonder uitzicht.
Er staat iemand die het bekijken niet waard is.
Dan verschijnt zij
in negligé,
de borsten bloot, de kut geschoren
melkt ze hem van tussen haar dijen
en belooft hem klaar te komen.


The other side is without view.
Someone stands there who is not worth to look at.
Then she appears
in négligee,
bare breasts, vagina shaven
she milks him from between her thighs
and promises him to come.

WANDERBACH page 23


- The ancient Gods are repressed because they didn’t suffice today’s standards anymore and were replaced by newer which were better adapted: like humanity evolves, so also its Gods.’
Perlwachter looks at his companion and Tork smiles.
The idea cannot cope with any reality but is therefore not less interesting. Just from an intellectual point of view it is fascinating to see the world like this: a pantheon with in order of importance all invented Gods up till now. Take what fits you best and it will work for you.
The old man laughs. Although Tork thought, he knows!
- ‘See it like that for the moment’; he chuckles. ‘Gods are more human then you imagine which is not so strange because you are the creators.’
Tork looks surprised aside.
- ‘Do you mean that Gods are materialized fabrications?’
- ‘Not quit, but it’s a way to look at it’; Perlwachter nods, and again he strikes a skinny hand through his long beard. ‘Without men no Gods; what use would they have? And without the need for something to give life meaning they wouldn’t exist either. Life is a circle. Men come and go and will be followed up by others who are the same in basis but renewed because regression would be irresponsible. Men die because it sticks to what it has learned in its youth without deepening afterwards why it is the one thing which is meaningful to him. That’s the final paradox. Men renew during the first part and hold this so strongly that it evolves to conservative what hinders progress why the individual has to make place for a new generation which will inevitable be trapped the same way. 

- De oude Goden zijn naar de achtergrond verdrongen omdat ze niet meer voldeden aan de maatstaven van het moment en werden verdrongen door nieuwe die beter aangepast waren. Zoals de mensheid evolueert, evolueren ook haar Goden.’
Perlwachter kijkt naar zijn metgezel en Tork glimlacht.
Het denkbeeld mag elke realiteitsgrond missen daarom is het niet minder interessant. Alleen al vanuit intellectueel oogpunt is het boeiend zo naar de wereld te kijken: een pantheon met in volgorde van belangrijkheid alle tot hiertoe bedachte Goden. Pik eruit wat het best bij je past en het zal voor je werken.
De oude lacht. Al dacht Tork, hij weet!
- ‘Bekijk het voorlopig maar zo’; grinnikt hij. ‘De Goden hebben veel meer menselijks dan je denkt wat niet zo vreemd is omdat de makers mensen zijn.’
Tork kijkt verrast opzij.
- ‘Bedoelt u dat het gematerialiseerde verzinsels zijn?’
- ‘Niet helemaal, maar zo kun je het zien’; knikt Perlwachter, en strijkt opnieuw een magere hand door de lange baard. ‘Zonder mensen geen Goden. Welk nut zouden ze hebben? En zonder de behoefte aan iets wat het leven zin geeft zouden ze evenmin bestaan. Het leven is een kringloop. Een mens komt en verdwijnt om te worden opgevolgd door een ander die in de grond hetzelfde is maar die zich heeft vernieuwd omdat teruggang onverantwoord is. De mens sterft omdat hij vasthoudt aan wat hij in zijn jeugd heeft geleerd en dat tijdens zijn leven verdiept omdat het voor hem waardevol is. Dat is de uiteindelijke paradox. Een mens vernieuwt gedurende het eerste deel van zijn leven en houdt daar zo sterk aan vast dat het naar conservatief evolueert wat de voortgang belemmert waarom het individu plaats moet maken voor een nieuwe generatie die onvermijdelijk in dezelfde val trapt. 

maandag 28 mei 2012

a poem a day XXXVII


Waartegen weer ik mij?
Het weer in mijn kleren
die van de wasdraad waaien,
vogels achterna
als pagaaivleugels, wolkenslieren,
nefast blauw
behalve de oude onderbroek
vol vlekken,
getuige van een warrig liefdesleven.


Against what I defense myself?
The putrefy in my clothes
blowing from the line,
run after birds
like paddle-wings, cloud-streaks,
pernicious blue
except the old underpants
full of stains,
witness of a confused love life.

WANDERBACH page 22


In the middle of the village is a low elevation, a small Taft with stairs on four sides. In between are rough wooden benches and on one of them the old man sits down and signs Tork to follow his example.
- ‘Do you believe in God or a higher power?’
Tork looks surprised.
- ‘No!’ he answers crude.
Perlwachter smiles.
- ‘That’s what I thought’; strikes meditative his long dove-gray beard. ‘I want to ask a question without starting a long meaningless discussion. Do you really believe that all stories about Gods from the earliest beginning are purely fantasy?’
Tork observes the gray-haired. He feels that Perlwachter searches an opening to explain the final goal of his appearance and that much depends on the answer given. He thinks it over and formulates carefully: ‘Maybe not. To be honest I don’t know. After weeks in nature I sometimes have the feeling that there has to be such thing as a higher power, but back home, in the city, I rather believe the opposite.’
Perlwachter nods.
- ‘A satisfying answer’; he murmurs. ‘You have to know that such thing as God exists. Not like people imagine as an absolute power that has their destiny. In that the allegories, as so often, exceed reality. Just assume that something like an omnipotence exists. Not necessarily higher or lower, a magician who dithers and features at its sole discretion, but a referee that has the power to interrupt the game or stop it and who has to render account himself. Can you imagine such?’
- ‘To whom this referee has to account for? That implicates something even higher’; he hesitates.
The gray-haired smiles.
- ‘Well noted. It is not completely like that but still well noted. You forget that humanity knows a lot of Gods: ancient, often half forgotten and newer for whom even today still countless temples are been erected. Those Gods, we will keep calling them like that for the ease of speak, account for each other.  

In het midden van het dorp is een lage verhoging, een kleine terp, met aan vier zijden trapjes. Daartussen staan ruwhouten banken en op één ervan gaat de oude zitten en beduidt Tork zijn voorbeeld te volgen.
- ‘Geloof je in God of een hogere macht?’
Tork kijkt verbaasd.
- ‘Nee!’; antwoordt hij bot.
Perlwachter glimlacht.
- ‘Dat dacht ik al’; strijkt peinzend door de lange duifgrijze baard. ‘Ik wil een vraag stellen zonder een naar niets leidende discussie te beginnen. Geloof je werkelijk dat alle godenverhalen vanaf de jongste tijd pure verzinsels zijn?’
Tork neemt de grijsaard op. Hij voelt dat Perlwachter een opening zoekt om het eigenlijke doel van zijn komst te verklaren en dat veel afhangt van het antwoord dat hij geeft.  Hij denkt na en formuleert voorzichtig: ‘Misschien niet. Eerlijk gezegd weet ik het niet. Na wekenlang in de natuur heb ik soms het gevoel dat er zoiets als een hogere macht bestaat, maar thuis, terug in de stad, geloof ik eerder het tegendeel.’
Perlwachter knikt.
- ‘Een bevredigend antwoord’; mompelt hij. ‘Je moet weten dat er zoiets als God bestaat. Niet zoals mensen zich voorstellen als absolute macht die over hun lot beschikt. Daarin overtreffen de allegorieën, zoals zo vaak, de werkelijkheid. Neem even aan dat er zoiets als almacht bestaat. Niet noodzakelijk hoger of lager, een tovenaar die naar goeddunken wikt en beschikt, maar een scheidsrechter die de macht heeft het spel te onderbreken of stil te leggen en die op zijn beurt rekenschap aflegt. Kun jij je zoiets voorstellen?’
- ‘Bij wie moet die scheidsrechter zich verantwoorden? Dat impliceert dat er nog iets hogers is’; zegt hij weifelend.
De grijsaard glimlacht.
- ‘Goed opgemerkt. Zo is het niet helemaal, maar toch goed opgemerkt. Je vergeet dat de mensheid heel wat Goden kent: oude, vaak half vergeten, en nieuwere waarvoor tegenwoordig nog altijd talloze tempels worden opgericht. Die Goden, we zullen ze voor het gemak zo blijven noemen, leggen rekenschap af aan elkaar.

zaterdag 26 mei 2012

a poem a day XXXVI


Klakhak, de tamboerijn die tovert.
Tinkelt tonen uit de gitaar.
De zwarte met haar lange benen,
zo bloot onder lang gekleurde stof
die tot haar hals reikt.
Hout stampt en handgeklap.
Ik doe mee en tover muziek uit

                                                                                                                                      lucht
die zich verdicht tot koele zwoelte.
Zo dicht en toch zo ver
van hier tot aan de vlonder
waar klakhak wulps beweegt,
waar ze wervelt voor mij.


Click-heel, the bewitched tambourine
jingles tunes from a guitar.
The black with long legs,
exposed under long colored cloth
reaching up her neck.
Wood stamps and hand-clap.
I participate and charm music from

air
that condenses too cool racy.
So close and yet so far
from here till the bridge
where click-heel moves sensuous,
where she swirls for me.

WANDERBACH page 21


To find out he has to follow and see why Perlwachter let them come, and even more important: how he managed.
Inside the ring of hills Tork stops suddenly. His first impression was correct. The hills and probably everything surrounded is human made. How did they get the machines up to realize this? This means that there has to be a road to civilization. He will ask the elderly later.
The dogs peep indecisive around his knee, ears pursed, collar of neck-hair half alive. They are in the middle of the village, or better: a midget village! Without any doubt these bumps are homes: hollow inside, because in every one is a half round door. There can’t be much space, the hills aren’t high enough. Even behind the largest he still can see the meadow of grass and trees.
Perlwachter turns triumphantly smiling.
- ‘Again, welcome in Wanderbach’; he laughs and for some reason he looks even taller.
- ‘Do you live here?’ Tork asks incredulously and when the gray-haired nods: ‘Sorry, but aren’t those shacks far too small?’
The old man hints and heads towards one of the doors and after he opens it Tork sees a stair downwards. The homes are for most part underground, except the entrance which is cleverly hidden in the artificial build molehill. They lay in a rough circle, some thirty, in the shape of a vague star two by two. Under the ground they are connected like a chain of coupled livings.
Apart from Perlwachter Tork doesn’t see any sign of life and he wonders where the others are because he can’t imagine that the old man lives by his own in this widely spread complex. 

Om dat uit te vinden moet hij mee en zien waarom Perlwachter hem liet komen en op welke onverklaarbare wijze hij dat voor elkaar kreeg.
Binnen de heuvelring blijft Tork plotseling staan. Zijn eerste indruk klopte. De heuvels en waarschijnlijk alles eromheen zijn door mensenhanden gemaakt. Hoe hebben ze de machines om dit te realiseren hierboven gekregen? In elk geval betekent het dat er een weg moet zijn die naar de bewoonde wereld leidt. Hij zal er de oude straks naar vragen.
De honden gluren besluiteloos rond zijn knie, de oren gespitst, de kraag van nekharen half overeind.
Ze staan midden in een dorp, of liever: een kabouterdorp! De heuvels zijn onmiskenbaar woningen: hol vanbinnen want in elke verhoging zit een halfronde deur. Veel ruimte kan er niet zijn, zo groot zijn de heuvels niet. Zelfs over de hoogste ziet hij het achterliggend landschap van gras en bomen.
Perlwachter heeft zich triomfantelijk glimlachend omgedraaid.
- ‘Nogmaals, welkom in Wanderbach’; zegt hij twinkelend en om de een of andere reden lijkt hij nog langer.
- ‘Woont u hier?’; vraagt Tork ongelovig en wanneer de grijsaard knikt: ‘Neemt u mij niet kwalijk, maar die hutjes zijn toch veel te laag?’
De oude wenkt opnieuw en gaat voor naar een van de deurtjes en nadat hij het openduwt ziet Tork een trap omlaag. De huizen zijn voor het grootste deel ondergronds, behalve de toegang die kunstig in de artificieel opgeworpen molshoop verborgen werd.
De heuvels liggen in een ruwe kring, een stuk of dertig, en in de vorm van een vage ster twee aan twee gepaard. Onder de grond staan ze met elkaar in verbinding als een cirkel van geschakelde woningen.
Behalve Perlwachter ziet Tork geen teken van leven en hij vraagt zich af waar de anderen zijn omdat hij zich niet kan voorstellen dat de grijsaard in zijn eentje in het uitgestrekte complex woont. 

vrijdag 25 mei 2012

a poem a day XXXV


Ben Goedgemutst
en zijn broer,
Stoute Karel,
deden het zo vaak ze konden
met elkaar, maar
liever nog met anderen
die toekeken terwijl ze
misnoegd hun hoofd schudden.
Had ik het geweten,
ik had me wel tweemaal bedacht
eer ik hen mijn zegen gaf
voor de praalpracht die ze leenden
van die ander die
zijn hoofd verloren was.


Pope Good Humour
and his brother,
Charles the Brave,
did it as much as they could
together, but liked it even
more with others
who watched while they
nod their heads discontented.
Had I know,
I had thought twice
before I gave them my blessing
for the grandeur they borrowed
of the one who lost his head.

WANDERBACH page 20


It sounds reassuring but Tork doesn’t want to be misled.
- ‘I can’t blame you’; Perlwachter sighs. ‘The situation is too incomprehensible, but please trust; if I wanted to harm it had already happened. For days I know that you are on the way and I wouldn’t have send smoke if I didn’t think it was necessary.’
That surprises Tork.
- ‘You made that plume to lure me?’
Perlwachter nods.
- ‘We need you; otherwise you never had got access to this valley.’
Tork doesn’t understand.
- ‘How did you know that we were coming?’
- ‘I know a lot’; the old man explains, ‘sometimes too much! Like I said your help is wanted, but to clarify I have to take you.’ He points to the hills. ‘It would comfort me if you hold your dogs. That you do understand?’
- ‘If you have no evil in mind they won’t harm you.’
Perlwachter looks meditative, turns suddenly.
- ‘Follow me!’
If Tork wants to understand he has to accept the invitation even hesitated while he signs the dogs. The animals follow silent and cautious, determined to interfere if needed.
They are close to nature, through their veins flows the blood of ancient generations. Tork bred them himself: Canadian sheep dogs crossed with young wolves; robust and stronger then a bulldog, while their perseverance and intelligence be matched by any remote. In prosperity of their life: some five years and determined to take the extreme for him.
In spite of their behavior Tork is not convinced that the situation is truly hostile. Wolf breed is careful, but he thinks it safer not to hinder the dogs. They won’t attack as long as it isn’t required; even though they remain vigilant until convinced that the old man has no evil intentions. 

Het klinkt geruststellend maar Tork is niet van plan zich te laten misleiden.
- ‘Ik kan het u niet kwalijk nemen’; zucht Perlwachter. ‘De situatie is te onbegrijpelijk, maar geloof me: als ik u kwaad wilde doen was dat al gebeurd. Ik weet al dagen dat u onderweg bent en ik had geen rook gestuurd als ik dat niet voor noodzakelijk hield.’
Het verrast Tork.
- ‘U heeft die rookpluim doelbewust gemaakt om mij hierheen te lokken?’
Perlwachter knikt.
- ‘Wij hebben u nodig, anders had u nooit toegang tot dit dal gekregen.’
Tork begrijpt het niet.
- ‘Hoe wist u dat ik onderweg was?’
- ‘Ik weet veel’; verduidelijkt de oude. ‘Soms te veel! Zoals ik zei is uw hulp vereist, maar om het duidelijk te maken moet ik u meenemen.’ Hij wijst naar de heuvels. ‘Het zou me geruststellen als u uw honden in bedwang houdt. Dat begrijpt u toch?’
- ‘Als u geen kwaad in zin heeft doen zij niets.’
Perlwachter kijkt peinzend, draait plotseling om.
- ‘Volg mij!’
Als Tork wil begrijpen moet hij de uitnodiging accepteren al is het aarzelend terwijl hij de honden een teken geeft. De dieren volgen stil en behoedzaam, vastbesloten zich ermee te bemoeien als de situatie dat vereist.
Ze staan dicht bij de natuur want door hun aderen vloeit bloed van oude generaties. Tork heeft hen zelf gefokt: Canadese herders gekruist met jonge wolven. Robuust en sterker dan een buldog terwijl hun uithoudingsvermogen en intelligentie door geen enkel ras worden geëvenaard. In de bloei van hun leven: goed vijf jaar en bereidt voor hem tot het uiterste te gaan.
Ondanks hun gedrag is Tork niet zeker of de situatie werkelijk vijandig is. Wolvenbloed is voorzichtig, maar hij vindt het veiliger de honden niet te belemmeren. Ze zullen niet aanvallen zolang het niet nodig is, al blijven ze waakzaam totdat ze overtuigd zijn dat de oude geen kwade bedoelingen heeft. 

donderdag 24 mei 2012

a poem a day XXXIV


‘Breek mij en ik frunnik jou’
beloofde zij met schitterende ogen
die bol van pracht staarden
naar het einde van haar slanke voeten.
Ik begreep haar niet.
Niet zo verwonderlijk als je begrijpt
dat zij niet voor mij bedoeld was.
Eerder voor zichzelf, of anders
voor haar moeder die mij toch niet
kende,
kende ik haar evenmin.
Had haar zelfs nooit gezien,
noch gekust op haar ranke lippen
die vlinderden in mijn buik.


‘Break me and I fiddle you’
she promised with flaring eyes
which full of splendor stared
to the tip of her slender feet.
I didn’t understand her.
Not as surprising if you know
that she wasn’t meant for me.
More for herself, or otherwise
her mother who never knew
who I was, unfamiliar either.
Had even never seen her,
nor kissed her slim lips
that butterflies my stomach.

WANDERBACH page 19 (chapter 3)


The old Perlwachter rises overhead with his more then seven foot but spread his arms in a gesture of surrender while he watches both dogs carefully. Tork lowers the threatening stick but keeps his hand on the knife. The inexplicable situation is weird enough to be alarming. In the middle of a silent and lifeless Garden of Eden suddenly rises an elderly out of nothing. He didn’t come over or around one of the hills but suddenly appeared. However Tork watched the spot he didn’t see the gray-haired approaching, like he materialized from nothing.
The old, in spite of his imposing length, looks far above a hundred but emits a no denying strength whitch makes Tork cautious, even more thanks to the worrying behavior of the dogs who know normally.
- ‘Welcome’; Perlwachter repeats softly.
- ‘You know my name!’
It is impossible for Tork to repress the hostile sound in his voice.
- ‘Indeed’; the old man smiles. ‘Your name is known. You were expected.’
Surprised Tork releases the knife.
The dogs yelp softly, don’t threaten anymore but stay alert, ready to interfere.
The gray-haired knows.
- ‘Can you leash your dogs so we can talk with each other in all peace?’
Tork nods. As long as he doesn’t know what Methuselah has in mind it doesn’t seem advisable to restrict their freedom.
- ‘You don’t trust.’ 

      3
De oude Perlwachter torent met ruim twee meter ver boven hen uit maar spreidt de armen in een gebaar van overgave terwijl hij beide honden waakzaam in het oog houdt.
Tork laat de dreigende stok zakken maar houdt de hand op het mes. De onverklaarbare situatie is vreemd genoeg om alarmerend te zijn. Midden in de stille en van leven verstoken Tuin van Eden rijst plotseling en vanuit het niets een ouderling op. Hij kwam niet over of rond een heuvel maar was er ineens. Hoewel Tork naar de plek keek zag hij de grijsaard niet naderen, alsof hij materialiseerde uit niets.
De oude, die ondanks zijn imponerende lengte, ver boven de honderd lijkt, straalt een niet te ontkennen kracht uit die Tork behoedzaam maakt, nog versterkt door het verontrustend gedrag van de honden die het doorgaans wel weten.
- ‘Welkom’; herhaalt Perlwachter zacht.
- ‘U kent mijn naam!’
Het is Tork onmogelijk de vijandige klank uit zijn stem te weren.
- ‘Inderdaad’; glimlacht de oude. ‘Uw naam is bekend. U werd verwacht.’
Van verbazing laat Tork het mes los.
De honden janken zacht, dreigen niet meer maar blijven waakzaam, klaar om in te grijpen.
De grijsaard voelt het.
- ‘Kunt u uw honden vastmaken zodat wij in alle rust met elkaar kunnen spreken?’
Tork schudt ontkennend. Zolang hij niet weet wat Methusalem van plan is lijkt het niet raadzaam hun vrijheid te beperken.
- ‘U vertrouwt het niet.’ 

woensdag 23 mei 2012

a poem a day XXXIII


‘Wuist u weleens?’
Zo verbaasd dat hij lachte,
grijnsde zijn tanden bloot
en ontwapende.
Ze hoestte slechts eenmaal
eer ze haar borst ontblootte,
hem naar zich toetrok
zodat hij haar kon bijten.


‘Do you weist sometimes?’
So surprised that he laughed,
grinned his teeth exposed
and disarmed.
She only coughed once
before she bared her breast,
pulled him over
so that he could bite her.

WANDERBACH page 17-18 (end of chapter 2)


The dogs follow skulking as wolves, belly close to the ground, the low kept tail drags and the ears now right to the front, keen on every sound. But there is nothing to hear, everything remains silent, even when they approach the hills till just a few steps nothing moves until suddenly a form rises from between the bumps, dressed in a garment of green translucent tulle.
- ‘Welcome Tork. Welcome in Wanderbach.’
Tork stops abrupt, his hand goes to his knife, the mountain stick with iron tip points threatening to the front while both wolfhounds uncover grunting their razor-sharp teeth. 



page 18


De honden volgen sluipend als wolven, de buik dicht tegen de grond, de laaggehouden staart sleept en de oren nu recht naar voren, gespitst op elk geluid.
Maar er is niets te horen. Alles blijft bladstil. Zelfs wanneer ze de heuvels tot op enkele passen zijn genaderd roert zich niets tot plots een lange gedaante, gekleed in een gewaad van groen doorschijnend tule van tussen de bulten oprijst.
- ‘Welkom Tork. Welkom in Wanderbach.’
Tork houdt abrupt de pas in, zijn hand gaat naar het mes, de bergstok met ijzeren punt wijst dreigend naar voren terwijl beide wolfshonden grommend de vlijmscherpe tanden ontbloten.

dinsdag 22 mei 2012

a poem a day XXXII


Veel deed hij er niet aan.
Eigenlijk geen klote!
Hij was te lui of te ziek
om zich te bekommeren.

Daarom zocht zij hem op.
Vertelde sprookjes,
zoemde in zijn oor.
Dat bracht hem op andere gedachten.


He didn’t do much about it.
In fact no damn!
He was too lazy or too ill
to concern.

That’s why she attended him.
Told fairy tales,
buzzed in his ear.
Which brought him on other thoughts.

WANDERBACH page 16


When he gets in as far that he can’t see the meadow anymore he believes to see three female shapes in the smoke. Surrounded by trees, murmur of leaves and tweeting birds high in the crowns, lights the smoke again between the trunks and scans whispering his name.
Suddenly the forest becomes thinner. The trees further apart and far in the front dusks again a green plain that looks alike as where they come from. Did he walk with a bow through the wood?
As soon as he steps from between the trees the shades disappear and suddenly it is dead silence. No leaf moves, no bird sings and now the dogs react as well and lay down as on command, the tail folded under their but, the ears flat backwards.
Tork is immediately alert and overlooks carefully the land in front of them. He can’t see the river but the meadow looks the same: fresh green grass, the same grouped trees full of fruit. Further down some bumps as artificial molehills in the perfect smooth lawn.
He stand remains undecided. Thanks to the behavior of the dogs he now is convinced that there is something strange going on. But except that behavior there is nothing that points to any danger and even the situation is alarming in itself, there is no vigilance in the dogs’ body language. They seem absolute submissive, by all means, or is it bare unadulterated fear?
Tork cowers in the grass and flatters them reassuring about the rugged head. They look at him, wag their tails but stay flat on their belly, ears in neck.
- ‘What’s the matter guys? What are you trying to say?’
They answer softly yelping and Tork looks around. The only place where danger can come from is the hilly bumps. The meadow too flat and the grouped bushes and trees too open to hide. If there is any danger, something he doesn’t believe in spite of the dogs, he wants to face it and he erects, taps both hands on his thighs to lure them and walks carefully in the direction of the low hills which rise from the green closely together in an irregular circle. 

Inmiddels meent hij in de rook drie vrouwengestalten te onderscheiden en hij is al zo ver doorgedrongen dat wanneer hij achterom kijkt hij de groene weide niet meer ziet. Omringd door bomen, geruis van bladeren en vogelgekwetter hoog in de kruinen, en tussen de stammen licht de rook weer op en scandeert fluisterend zijn naam.
Plotseling wordt het bos dunner. De bomen staan verder vaneen en in de verte schimmert opnieuw een groene vlakte die gelijk lijkt aan waar hij vandaan kwam. Zou hij met een boog door het woud zijn gelopen?
Zodra hij tussen de bomen vandaan stapt verdwijnen de schimmen en opeens is het doodstil. Geen blad beweegt, geen vogel te horen en nu reageren ook de honden die als op commando gaan liggen, de staart onder de kont gevouwen, oren plat naar achteren.
Tork is onmiddellijk alert en neemt behoedzaam het voor hen liggende landschap op. De rivier is hier niet te zien al lijkt de weide verder onveranderd. Hetzelfde frisgroene gras. Dezelfde groepjes bomen beladen met fruit. Verderop enkele heuvels als kunstmatige molshopen in het lakengladde gazon.
Hij blijft besluiteloos staan. Dankzij het gedrag van de honden er nu wél van overtuigd dat er iets vreemds aan de hand is. Maar behalve hun gedrag is er niets dat op gevaar wijst en al is dat op zichzelf alarmerend, het is geen waakzaamheid die hun lichaamstaal verraadt. Ze gedragen zich verdomme ronduit onderdanig, of is het naakte onversneden angst?
Tork hurkt in het gras en streelt geruststellend de ruige koppen. Ze kijken hem aan, kwispelen maar blijven plat op hun buik, oren in de nek.
- ‘Wat is er jongens? Wat proberen jullie te vertellen?’
Een zacht gejank als antwoord en Tork kijkt om zich heen. De enige plaats waar gevaar vandaan kan komen zijn de heuvels. De weide te vlak en de groepjes struiken en bomen te open om te verbergen. Als er gevaar dreigt, waar hij ondanks de honden niet in gelooft, wil hij weten waaruit het bestaat en hij richt zich op, klopt met beide handen tegen de dijen om hen mee te lokken en loopt behoedzaam in de richting van de lage heuvels die dicht bijeen in een onregelmatige kring uit het groen verrijzen. 

maandag 21 mei 2012

a poem a day XXXI


Meer van hetzelfde
doofde de ontelbare sigaret
op de rand van de vensterbank
terwijl hij keek hoe zij zich uitkleedde.
Haar blik gekluisterd
aan de hand
die zijn kruis krabt.


More of the same
expired the countless cigarette
on the edge of the window-sill
while he watched how she undressed.
Her look glued
at the hand
that scratched his loin.

WANDERBACH page 14-15


Now he comes closer he has the feeling to see some movement between the trees, like pale smoke that suddenly disappears.
Tork rubs his eyes. Gone, to appear again a bit further where he means to see shadowy shapes in the whirling fog. Human shapes and he was never superstitious while he saw a lot of weird and sinister places with a creepy atmosphere during his wanderings, but this is not what he experiences now: there is absolutely no treat.
However this mystery fascinates him it is mainly funny. The whisper seems to come from the disappearing and emerging smoke without that he exactly understands what he sees. As soon as the image sticks to his retina it is gone, like a whirling flash, to manifest again a bit later while at the same time the whisper of his name floats towards him. What natural cause brings such a hallucinating experience?
Determined to solve this mystery he goes between the trees which stand far enough apart. The dogs follow; unconscious of his fascination they sniff every trunk with split ears to pass him suddenly with long jumps.
Tork doesn’t pay attention to them. As soon as he saw that they didn’t react the certainty grew that it has to be something natural, even if he can’t think of anything which causes such freakish smoky pattern and whisper at the same time.
It has to be his exhausted fantasy thanks to the passed days that play him, or the projection of his former sorrows around the expected difficulties which he digests on a very uncommon way. Then it will stop by itself.
Because the dogs don’t react Tork is almost convinced that what he experiences only happens in his mind but at the same time he is curious enough to investigate the small chance that it can be something from outside and he follows the shadow of clouds further and further into the woods.

page 15

Nu hij dichterbij komt meent hij beweging tussen de bomen te zien als vale rook die plotseling wegdwarrelt.
Tork wrijft zijn ogen. Opeens is het weg om een stukje verder weer op te duiken waar hij schimmige vormen denkt te zien in de warrelende mist.Menselijke vormen, en hij was nooit bijgelovig terwijl hij tijdens zijn omzwervingen op heel wat vreemde en sinistere plaatsen kwam waar een unheimische sfeer hing, maar dat is niet wat hij nu ervaart: er gaat totaal geen dreiging van uit.
Hoewel het mysterie hem fascineert is het vooral grappig. Het gefluister lijkt uit de wegtrekkende en opduikende rook te komen zonder dat hij precies begrijpt wat hij ziet. Zodra het beeld op zijn netvlies plakt is het weg, als een dwarrelende schicht, om zich even later opnieuw te manifesteren terwijl tegelijk het fluisteren van zijn naam naar hem toedrijft. Welk natuurverschijnsel veroorzaakt zulk een hallucinante ervaring?
Vastbesloten het mysterie te ontrafelen baant hij een weg tussen bomen die ver genoeg uiteen staan. De honden volgen, onbewust van wat hem boeit snuffelen ze aan elke stam met gespitste oren om hem plotseling met lange sprongen voorbij te rennen.
Tork let al niet meer op hen. Zodra hij merkte dat ze niet reageerden groeide de zekerheid dat het om een natuurlijk verschijnsel gaat, al kan hij niets bedenken wat dit grillig rokerige patroon veroorzaakt en tegelijk gefluister voortbrengt. Wellicht is het zijn oververmoeide fantasie die dankzij de afgelopen dagen met hem speelt, of de projectie van zijn eerdere zorgen om de moeilijkheden die hij verwachtte en die hij nu op een ongewone manier verwerkt. Dan zal het vanzelf stoppen.
Omdat de honden niet reageren is Tork al bijna overtuigd dat wat hij ervaart alleen in zijn hoofd gebeurt maar hij is tegelijk nieuwsgierig genoeg om de kleine kans dat het toch van buiten komt te onderzoeken en hij volgt de schaduw van wolken steeds dieper het bos in.

zondag 20 mei 2012

a poem a day XXX


‘Vreselijk toch’; stootte zij hem aan,
porde met een elleboog
zijn ribbenkast tot gruis.
Hij verblikte niet,
wel bloosde hij,
toen hij hinkelkruipend
naar veiligheid zocht
en die vond onder haar
wijd uitslaande rokken.


‘How awful’; she nudged him,
poked with an elbow
his rib cage to powder.
He didn’t deem,
but blushed,
when he hop creeping
looked for safety
and found underneath her
wide raging skirts.